Golven en spetters

De deur zat nog op dezelfde plek. De open haard ook. Een redelijk georganiseerde counter, met smeuïge broodjes en worteltaart straalde ons tegemoet. Ruud en ik keken elkaar aan en trokken allebei een gezicht van: ‘Valt mee, positieve indruk’.

15 jaar geleden stonden we hier ook, met een iets andere gezichtsuitdrukking. Hieronder volgt een stukje uit mijn blog van destijds, toen we dachten daar te gaan werken.

The Store at Kekerengu. De naam doet je vermoeden dat het gaat om een winkel, maar het was een lunchrestaurant, met uitzicht op de oceaan, drie kwartier rijden van het dichtstbijzijnde dorp en geen kont te beleven. Het zag er schitterend uit, bijna idyllisch, met een romantisch aangelegde tuin, oude antieke houten meubels, de zon scheen door het dakraam naar binnen en de zonnestralen bereikten zelfs de vitrine met overheerlijke muffins en panini’s.

Hoe anders was de werkelijkheid. Een kleine blik in deze bizarre ranzige houten schuur:

“Nou, dit is de koelkast voor de salades en broodjes en oh shit, het gehakt heeft gelekt.” 

Ik zag een plas bloed de onafgedekte emmer met vis inlopen. 

“Eh, er zouden hier ergens doekje moeten liggen, maar ik heb in geen twee dagen een doekje gezien.” Cat, de chefkok, pakte een theedoek en veegde het bloed de oude koelkast uit, waarna ze gelijk maar even de liter gelekte ansjovisolie meenam om vervolgens de theedoek weer terug te geven aan de bediening. Ze veegde haar eigen vieze vingers af aan haar hard geworden spijkerbroek.

Ik was sprakeloos binnen een minuut.

“En kijk, dit is de vriezer. Tja, het is een beetje wennen…” Ik stapte de vriezer in en ik voelde druppels op mijn hoofd. Ik stond in een mini-Antarctica waar bevroren visfilets op de grond lagen alsof ze overvallen waren door een ijstijd, een laag van 20 cm druppend ijs bedekte de wanden, de deur sloot niet, de vloer was verworden tot een groot meer met zompige kartonnen dozen. 

“… maar voorin is het 8 graden minder dan achterin. Ach ja, je went er aan en ik weet zeker dat jij heel snel doorhebt hoe dit allemaal werkt!”

“Eh, ja, dat hoop ik dan maar”, stamelde ik, mezelf afvragend of ik het allemaal wel door zou willen hebben. Ruud kwam de keuken binnen in zijn maat XL bedienings’ t-shirt en schoof een stuk taart in de magnetron. We wisselden een korte blik, allebei hopende op herkenning.

“En? Hoe was jouw dag?” 

Het was half 10 ’s avonds, in onze nieuwe woning waar de bromvliegen in het houtwerk woonden en wij het bed mochten gebruiken. De hele kamer lag bezaaid met dooie vliegen en de levenden ketsten van de lamp naar de muur naar mijn bord.

Ik wilde niet gelijk mijn invloed teveel laten gelden, dus de eerste poging was neutraal: “Tja, apart…” en prikte een stuk selderij aan mijn vork. “En jij?”

“Apart. Ja ja. Zeg nou eens echt wat je er van vond.”

Oké oké, je moet het zelf weten. Ik keek even om me heen of er niemand anders in de buurt was, behalve wij twee en onze gevleugelde zoemers en gilde keihard OOOOIIIIINNNKKK!!!!!!!!

De volgende ochtend zat ik op het kantoor bij de twee dronken eigenaren, hen te vertellen dat we andere verwachtingen hadden en dat we daarom weer verder zouden gaan. 

Ze vroegen me nog welke andere verwachtingen, burp. En dat ze op ons gerekend hadden, in ieder geval de paasdagen! Ze keken me smekend aan.

Ik schoof mijn zonnebril weer op mijn neus en verliet het pand met de woorden dat ik nog nooit zo’n ranzige keuken had gezien en dat ik daar nog geen wéék in wilde werken.

Toen ik de deur achter me dichttrok hoorde ik nog net het ontkurken van een nieuwe fles.

15 jaar, wat grijze haren en twee kinderen verder stonden we er weer. Mijn nieuwsgierigheid kon ik niet bedwingen, dus ik vroeg aan het meisje achter de koffiemachine of er nog steeds dezelfde eigenaren zijn. Ze mompelde iets, had het over een zoon die het over had genomen, maar ik kon niet opmaken of dat de zoon zou zijn van onze voormalige, dronken bazen. Het leek er nu redelijk schoon uit te zien en we waren vooral geïnteresseerd in het aangelegen stukje land waar je kon kamperen langs de oceaan, wat er destijds niet was.

Het was een perfecte combinatie. De weidsheid van de oceaan, een stuk grond voor kampeerders en een café wat er op vooruit gegaan was. Eigenlijk zouden we maar één nacht blijven, gewoon op doortocht, maar het was simpelweg te heerlijk.

Iedere keer ontdekten we weer iets nieuws op het strand. Een zeehond lag te slapen in het aangespoelde zeewier, een tussenmeertje van de riviermond, een groep gekke vogels, botten van dode zeehonden; allemaal in het decor van schitterende wolk-land-oceaan combinaties. De koelkast was gevuld voor een paar dagen, net als de watertank. Het café verzorgde de gebakjes, de oceaan de rauwe elementen en wij zorgden zelf voor gezelligheid. De zonsopgang was een gratis cadeautje wat we erbij kregen. Ruud manoeuvreerde zich aardig op zijn vier benen door het zwarte zand en hopste zelfs de heuvel omhoog voor een gedegen latté. We zijn drie nachten gebleven.

Wat ik tof vind is dat de meiden dit soort plekken met niks zo weten te waarderen. Het is ook zo fijn om in je eentje te zingen op het strand en niemand je hoort, of te dansen alsof de oceaan je publiek is. Of met een boek op een stapeltje aangespoeld hout zitten en een uur wegdrijven in je boek, met het geluid van de golven op de achtergrond.

Na drie dagen was het mooie weer voorbij. Op zich niet zo’n probleem, behalve voor Ruud z’n gips. Het mag niet nat worden en als het regent kan hij alleen nog maar in de camper zitten. We besloten door te gaan naar Picton, om een paar dagen even flink huiswerk mee te pakken voordat we de ferry zouden nemen naar het Noordereiland.

Met een groen- en geel uitziende versie van mezelf nog vers in het geheugen, was ik een beetje huiverig voor deze overtocht. Gelukkig was het prachtig, rustig weer, waarbij dolfijnen ons trakteerden op wat gestunt in het water.

In Wellington, de hoofdstad van Nieuw Zeeland, wachtte een huisje op ons, ergens boven op een heuvel. Voor onze manke patiënt is een huis fijner dan een camper, omdat hij meer ruimte heeft om zich te bewegen, te zitten of te liggen. De andere kant is dat we meer binnen zijn dan buiten en de meiden ineens gaan hangen, of zich lamlendig voelen. Ik heb iedere keer weer even te wennen aan het grote contrast tussen kamperen en de luxe van een huis. Dat wordt wat als we straks terug komen…

Wellington heeft een bijzonder museum. Het Te Papa museum, wat gratis toegankelijk is voor iedereen en je meeneemt in de geschiedenis, flora en fauna en de geologie van dit land. Een paar feitjes op een rij:

  • Er zijn iedere dag aardbevingen hier. De seismische activiteit is zo hoog omdat ze precies op de rand zitten van een tektonische plaat die tegen een andere aanduwt.
  • 1000 jaar geleden kwamen hier voor het eerst mensen, de Maori’s. Zij waren (en zijn) bedreven jagers, maar hadden een ietwat desastreuze manier om hun prooi op te drijven. Binnen 500 jaar hadden ze 30% van de totale 85% bos platgebrand, om een grote vogel te vangen. De Moa, wat een uit de kluiten gewassen struisvogel was van drie meter.
  • Na de Maori’s kwamen de Pakeha (de witte Europeanen) en deze deden ook een duit in het boszakje. Door hen verdween nog eens 35% van de bossen voor houtkap en het creëren van weidegrond voor schapen. Blijft over: een arme 25%. Kale heuvels met schapen sieren hier het landschap.
  • De grootste inktvis ooit gevangen ligt hier in dit museum. Ze denken dat potvissen deze inktvissen van 4,5 meter eten en ze ergens hier vinden in de oceaan op 2000 meter diepte.

  • Dit land kent 24 vulkanen. Sommige actief, sommige slapend. Dit heeft ook weer te maken met die tektonische platen.
  • Verder hebben ze naast gele en groene kiwi’s ook rode kiwi’s, zijn ze erg goed in witte wijn en Pinot Noir, kleden de mensen hier zich verschrikkelijk slecht en er lopen er veel op blote voeten door de winkels, hebben ze meer schapen dan inwoners, eten dus ook graag lam, zie ik het verschil niet tussen een Samoaan/Tongaan of Maori, hebben ze overal Public Toilets wat ideaal is voor mensen met een kleine blaas zoals ik, zoeken ze ook paaseitjes en heten hun krentenbollen Cross Buns maar het haalt het niet bij onze krentenbollen van de bakker, worden alle Fish en Chips shops hier gerund door Chinezen, de koffietentjes door Indiërs, die je overigens ook vindt in de ziekenhuizen als verpleegkundige of broeder en loopt dit land structureel 20 jaar achter op verduurzaming (dubbel glas kennen ze hier amper en recycling is een beetje magertjes).

Het andere bezoek aan Wellington was het ziekenhuis. Eindelijk, na zes weken, mocht het gips eraf. Ruud heeft nu een stoere moonboot en mag starten met zijn revalidatie.

Iets minder stoer was een incidentje tijdens onze laatste dag rijden in de camper. De schilder Bob Ross zou zeggen: “There are no mistakes, only happy little accidents.”

Aangezien het een crime is om met een mank pootje in een krappe camper ’s nachts van een trapje te klimmen om naar de wc te gaan, hadden we zo’n urine fles gekocht. Ideaal.

’s Ochtends even meenemen naar de wc, legen, schoon maken en klaar.

“Shit! Nee!! Oh nee! Stop! STOP! Klotezooi!”

Ik hoorde allemaal gevloek achterin de camper nadat de achterwielen de laatste hobbel pakten van de wegwerkzaamheden. Er valt wel vaker iets, of er dendert iets uit een kastje, dus mijn eerste reactie was niet persé een urgente stoppoging. Maila en Terra zaten voorin, samen op de bijrijdersstoel zoals ze al de hele reis door Nieuw Zeeland doen, draaiden zich om en Maila zei: “Er loopt iets over de vloer mam.” Ik snapte het nog steeds niet en zette de camper aan de kant van de weg met de alarmlichten aan, precies in het midden van wegwerkzaamheden. Ruud stond keihard te vloeken en was, op één been, in de weer met doeken over de vloer. We stonden op een lichte helling, dus dat wat er op de vloer lag stroomde richting cabine.

‘Wat is er gebeurd?” vroeg ik, maar mijn neus gaf al antwoord.

“Klote klote KLOTE zooi! De urinefles is van het plankje gestuiterd, op de ladder en is open geknapt,” zei Ruud.

Ik keek nog eens goed en zag overal spetters. Op de koelkast, op de wand, op het bed, op schoenen, op de kastjes.

Ik kreunde. Niet nu. Niet dit. Niet hier. Niet op de laatste dag.

Gelukkig kon ik een uur later Terra’s opmerking waarderen. “Weet je mam, beter nu op de laatste dag, dan ergens bij Mount Cook waar we in de nacht op het bed zouden moeten slapen. Of geen water zouden hebben om het schoon te maken. Nu gaan we naar Trudy en Bruce (familie van Ruud), waar we alles kunnen wassen.”

Helemaal terecht.

En zo geven we alweer een positieve draai aan een happy little accident.

Onze laatste twee weken Nieuw Zeeland zijn ingegaan. We verblijven bij familie van Ruud, hebben de camper (schoon) ingeleverd en verkennen vanuit hier nog wat mooie plekken, voordat we onze laatste tocht gaan maken in Taiwan.

Ik doe gewoon net alsof we nog heel lang verder reizen. Dat houdt me hier. Zoveel mogelijk buiten zijn en avonturen beleven. En wellicht was het happy little accident gewoon het startschot van een spetterend einde.

Eén gedachte over “Golven en spetters

  1. Prachtige foto die laatste van jullie 3 en het kussentje van Ruud als stille getuige van dat hij even ‘stiekem’ is weggeslopen om deze rijkdom vast te leggen. Misschien beeld ik het met in, maar voelt alsof zijn liefde in dit beeld vast klinkt.

    Like

Plaats een reactie